.
Fabriek | Fairey |
Vliegtuig | Firefly |
Type-aanduiding | mk 1, 4, T1, T2, NF5 |
Cat 4 -- totaal 79 stuks |
|
Informatie:
Britse deklandings- jachtbommenwerper van Fairey; prototype december 1941 gereed. Werd ingezet vanaf 1943 door de FAA voor operaties in de Tweede Wereldoorlog. De bouw was in twee schaalhelften die werden samengebouwd. Verder natuurlijk uitgerust met een vanghaak en opvouwbare vleugels. (zie verder de informatie hieronder....)
Mk1:
RR Griffon XII van 1730 pk en later van 1900 pk
Spanwijdte: 13,30 m
Lengte: 11,5 m
Maximum snelheid: 500 km/u
Vliegbereik: 1750 km
4 x mitrailleurs
450 kg bommen
Mk IV:
RR Griffon 74 van 2250 pk.
Spanwijdte: 12,55 m
Lengte: 11,50 m;
Maximum snelheid: 620 km/u
(informatie o.a van Wilko Jonker:)
Ontwikkeling
De ontwikkeling van de Firefly startte in de periode 1939 - 1940 naar aanleiding van specificatie voor een marinejager voor de Engelse Fleet Air Arm. Dit toestel moest de Gloster Sea Gladiator vervangen. Het prototype, de Z1826 maakte op 22 december 1941 de eerste vlucht. Na verschillende tests en modificaties werden de eerste Firefly productietoestellen Mk.1 in de loop van 1943 afgeleverd. FAA No. 1770 squadron, gestationeerd op RNAS Yeovilton was oktober 1943 als eerste squadron operationeel op de Firefly. In juli 1944 werden Fireflies ingezet bij de aanval op het Duitse slagschip Tirpitz.
Nachtjager
Om in de behoefte aan een marine-nachtjager te voorzien werd al in maart 1943 gestart met de ontwikkeling van de NF.II op basis van de F.I. De NF.II was uitgerust met de AI (Airborne Interception) Mk.X radar. Door het extra gewicht wijzigde de zwaartepuntligging en moest de romp verlengd worden met 18 inch. Dit verlengstuk werd aangebracht net na het brandschot achter de motor. Er werden 37 toestellen gebouwd, maar mede door moeilijk op te lossen problemen met de radar en met de handelbaarheid van het toestel, werden deze al snel weer terug omgebouwd tot standaard Mk.I. Van invloed op deze beslissing is ongetwijfeld geweest het feit dat Fairey toestemming had gekregen om de Amerikaanse ASH-radar te gebruiken.
Jager-verkenner
Deze ASH-radar werd in een pod onder de romp aangebracht, waarmee de NF.I ontstond. Uiterlijk leek de NF.I veel op de FR.I, de jagerverkennersuitvoering van de Firefly. Deze was eveneens voorzien van radar, de AN/APS-4, die in een pod onder de romp was aangebracht. De voorzijde van deze pod was van fiberglas. De pod zelf stond onder enige overdruk om indeuken tijdens de vlucht te voorkomen. Verschillen van de NF.I ten opzichte van de FR.I waren onder meer de vlamdempers, verlichting op de dekhaken en een ASH-indicator voor de vlieger. Later werden nog een aantal standaard F.I-toestellen verbouwd tot FR.I, deze werden echter aangeduid als F.IA.
Nieuwe ontwikkeling op het gebied van de motoren leidde tot de Mk.III. Dit toestel was voorzien van een Griffon Mk. 62 van 1900 pk. Er werd gebruik gemaakt van de romp van een Mk.I. Problemen met de langs-stabiliteit droegen er toe bij dat het bij een prototype bleef.
Voorjaar 1944 werden door Fairey vier Mk.I-airframes verbouwd tot Mk.IV. Deze waren voorzien van de Griffon Mk.72, de opvallend grote radiatoropening onder de neus was vervangen door de aerodynamisch gunstiger radiatoren in de vleugelvoorrand, aan weerszijden tegen de romp. Verder waren de ronde vleugeltips verwijderd en was een vierbladige propeller toegepast. Al deze aanpassingen droegen er toe bij dat de prestaties en karakteristieken flink verbeterden. Ondertussen was de Tweede Wereldoorlog al afgelopen.
Het tweede prototype werd na enige tijd voorzien van een tweetal 'nacelles' aan de vleugel. Die aan stuurboordzijde werd voorzien van ASH-radar en die aan bakboord bevatte een brandstoftank van 55 gallons. Hiermee was de FR.4 ontstaan. Op 25 mei 1946 maakte de eerste productie-FR.4 z'n eerste vlucht. De productietoestellen waren trouwens voorzien van weer een andere telg uit de Griffon-familie, namelijk de Griffon Mk.74.
De Mk.5 was in principe gelijk aan de FR.4 en vloog voor het eerst in december 1947. De vleugel kon nu hydraulisch worden gevouwen. Er waren drie varianten van de Mk.5, te weten de NF.5 nachtjager, de FR.5 jagerverkenner en de AS.5 voor onderzeebootbestrijding. De NF.5 was voorzien van nachtvlieguitrusting zoals vlamdempers op de uitlaten; de AS.5 was voorzien van speciale apparatuur voor de opsporing en bestrijding van onderzeeboten.
De Mk.6 is alleen gebouwd als AS.6 voor onderzeebootbestrijding. De bewapening was weggelaten en verder waren voorzieningen aangebracht voor dieptebommen en sono-boeien. Verder was het hoofdlandingsgestel verlengd.
Eind jaren veertig werd de zevende en laatste versie van de Firefly ontwikkeld, de Mk.7. Dit type was bedoeld als een interim-oplossing voordat de Fairey Gannet in dienst zou komen. De AS.7 verschilde behoorlijk ten opzichte van de AS.6. De bewapening was verwijderd. Opvallend was onder meer de grote cockpitkap voor de beide radaroperators en verder was de staart gewijzigd. Het toestel was voorzien van de Griffon Mk.59 van 2455 pk, waarvoor de neussectie was aangepast, deze leek veel op de neus van de Fairey Barracuda. Door de slechte vliegeigenschappen, het slechte zicht vooruit en door levering van TBM-3E/W Avengers werd de order afgeblazen, waardoor er slechts een klein aantal AS.7 werden gebouwd. De resterende airframes werden omgebouwd tot T.7-trainers, die gebruikt werden voor de opleiding en training van waarnemers en radaroperators.
Trainers
In juli 1946 vloog het prototype van de eerste trainerversie van de Firefly. Dit toestel, een verbouwde FR.1 was voorzien van een verhoogde cockpit voor de instructeur. Deze was aangebracht op de plaats van de cockpit van de waarnemer en was voorzien van slechts enkele basisinstrumenten. Het eerste productietoestel, de Firefly T.1 vloog in september 1946. Dit type was niet voorzien van bewapening (de eerste toestellen hadden aanvankelijk wel nog kanonbewapening) en was voorzien van de Griffon XII-motor. In 1949 ontstond de T.2, ontwikkeld om te voorzien in de behoefte aan een wapentrainer. Wijzigingen ten opzichte van de T.1 waren het handhaven van twee kanonnen, een in elke vleugel en de mogelijkheid tot het meenemen van externe bewapening zoals mijnen, dieptebommen en fakkels. Het eerste toestel vloog op 12 augustus 1949.
Later werd nog een klein aantal T.3’s geproduceerd. Dit waren allemaal omgebouwd FR.1's. De T.3 fungeerde als trainer voor verkenning en onderzeebootbestrijding. Alle bewapening werd daarbij verwijderd.
Doelslepers
Na de oorlog ontstond behoefte aan doelslepers. Zweden had bijvoorbeeld al enkele afgedankte Mk.1’s omgebouwd tot TT.1 doelsleper (TT = Target Tug). Fairey leverde later ombouwsets voor de Mk.4 en Mk.5 zodat die tot TT.4 respectievelijk TT.5 kon worden verbouwd. De set bestond uit onder andere een door de luchtstroom aangedreven ML Type G winch die in een pod onder de romp werd opgehangen. Verder werden de kanonnen verwijderd en werd een controlemechanisme in de cockpit aangebracht.
Doelvliegtuig
In de loop van de jaren vijftig ontstond behoefte aan doelvliegtuigen en werden Fireflies verbouwd tot de U-versie (U=unmanned), een op afstand bestuurd, onbemand toestel. Een aantal Mk.7's werd zo verbouwd tot U.8 en Mk.5's tot U.9. De kanonnen werden daarbij verwijderd en er werd apparatuur aangebracht voor de afstandsbesturing.
Literatuur: | |||
Modelbouw in Plastic, MIP | 1992-2 | IPMS Nederland | |
Modelbouw in Plastic, MIP | W. Jonker | 2001-4 | IPMS Nederland |
Firefly | Ad hoc publications | ||
Firefly | Warpaint no.28 | Hall park | |
De eerste "vuurvliegen" van de MLD | N. Geldhof | 1980-1 | Aviahobby |
Firefly MLD | N. Geldhof | 2016 | Dutch Profile |
.
Websites: |
- https://en.wikipedia.org/wiki/Fairey_Firefly |
FOTO GALERIJ:
Deze inhoud op deze pagina werd voor het eerst opgesteld zomer 2004 door M.de Vreeze met bijdragen van W.Jonker