Twee 1/350 Spruance-klasse destroyers

Auteur: Walter Sonderman

NOTE: English readers can read the translated article in English here..........english

 

Inleiding

De Spruance-klasse was een serie van 31 destroyers voor de Amerikaanse marine. De schepen werden in de jaren zeventig en tachtig gebouwd ter vervanging van het grote aantal Allen M. Sumner- en Gearing-klasse destroyers, die nog uit de Tweede Wereldoorlog dateerden.
De Spruance-klasse destroyers waren aanvankelijk primair ontworpen voor langeafstands onderzeebootbestrijding. Tot de onderzeebootbewapening behoorden daarom o.a. een ASROC lanceerinstallatie, torpedolanceerbuizen en twee helikopters.

image 2015 04 05m

De schepen ondervonden aanvankelijk zware kritiek, onder andere vanuit het Amerikaanse Congres en vanuit de marine. Admiraals waren compleet verbijsterd: de al wat oudere mannen, die alle grote zeeslagen uit de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt, zagen schepen van 172 meter en 8.000 ton waterverplaatsing, de grootte van een Cleveland-klasse lichte kruiser uit de Tweede Wereldoorlog, maar slechts bewapend met twee 12.7 cm. kanons, zes torpedobuizen, een ASROC (Anti-Submarine Rocket) lanceerinrchting en een Sea Sparrow luchtverdedigings lanceerinrichting. Zij vergeleken de nieuwe schepen met de Gearings, die zes 12.7 cm. kanons hadden, de Cleveland-kruisers met liefst 12 kanons van 15.2 cm., en de voorgaande én veel kleinere Charles F. Adams-klasse destroyers, die de grote Standard-raket konden afvuren.

De schepen waren echter ontworpen met de gedachte moderniseringen en uitbreidingen mogelijk te maken. De grote romp liet ruimte voor het aanbrengen van moderne electronica en bewapening, tevens hadden de schepen een zeer grote actieradius. Dit was een eis van de Amerikaanse marine van na de Tweede Wereldoorlog, die in een enorm gebied belangen te verdedigen had. De schepen waren bij uitstek geschikt voor het escorteren van vliegdekschepen. Verder vormde de romp een stabiel geschutsplatform, wat de Spruance-klasse zeer succesvol zou maken als onderzeebootbestrijders en zeker in hun latere rol, toen ze met kruisraketten werden bewapend.

Na moderniseringen, eind jaren tachtig en begin jaren negentig, waren de schepen ook geschikt voor het aanvallen van landdoelen. De ASROC-installatie werd daartoe verwijderd en maakte plaats voor een zogenaamd Vertical Launch System (VLS), waarin plaats was voor 61 verticaal opgestelde lanceerbuizen voor de Tomahawk kruisraket. Tevens werd de luchtverdediging uitgebreid met twee 20 mm Vulcan Phalanx CIWS (Close-In Weapon System) inrichtingen.

De Amerikaanse marine classificeerde de schepen als met kanons bewapende DD (destroyer), hoewel de DDG typologie (guided missile destroyer), of zelfs CG (guided missile cruiser) beter op zijn plaats zou zijn geweest, gezien het grote aantal geleide wapens wat niet lang na de introductie in de vloot werd aangebracht.

De "Spru-cans" (een ”can” is Amerikaans marinejargon voor een destroyer) waren de eerste grote schepen van de US Navy met gasturbine aandrijving. Ze hadden vier General Electric LM2500 gasturbines, die ongeveer 80.000 pk (60 MW) genereerden. Deze configuratie was zo succesvol dat de romp en machine-opstelling werden gebruikt voor de latere Kidd-klasse en voor de Ticonderoga-klasse luchtverdedigings-kruisers, waarvan de laatsten nog steeds in dienst zijn. De Kidds en de Tico’s bewezen ook het succes van de filosofie achter de Spruances.

De voltallige klasse van 31 schepen werd op 23 juni 1970 aanbesteed bij de Litton-Ingalls scheepswerf in Pascagoula, Mississippi, onder het Total Package Procurement concept bedacht onder leiding van de toenmalige Amerikaanse minister van defensie, Robert McNamara. Het idee was dat met het aanbesteden bij één werf en het in massa produceren van de schepen een belangrijk kostenvoordeel zou worden behaald, maar arbeidskosten en technische problemen zorgden voor forse budgetoverschrijdingen en vertraagden de bouw. Een extra schip, de USS Hayler (DD-997), werd besteld op 29 september 1979. De Hayler was eerst gepland als een DDH-ontwerp (destroyer, helikopter) met meer helikopters dan de standaardschepen van de Spruance-klasse. Uiteindelijk werd het DDH-concept afgeblazen en werd het schip afgebouwd als een verbeterde versie van de Spruance-klasse. Vier extra schepen werden gebouwd voor de Iraanse Marine, maar deze werden afgebouwd als Kidd-klasse voor de US Navy. De Kidd-klasse kan worden gezien als de ultieme doorontwikkeling van de Spruance-klasse: ze waren ontworpen met een maximum aan bewapening en waren qua tonnage (9.800) vergelijkbaar met de Ticonderoga-klasse luchtverdedigingskruiser. Tevens waren de schepen volledig voorzien van airconditioning en werden ze als zeer comfortabel beschouwd.

 

Aanpassingen

Het ontwerp van de Spruanceklasse was modulair van opzet, waardoor subsystemen makkelijk vervangen en aangepast konden worden. Hoewel ze oorspronkelijk ontworpen waren voor ASW taken, werden 24 schepen van de klasse gemoderniseerd met een 61-cells Vertical Launch Missile System (VLS) met de mogelijkheid tot het lanceren van Tomahawks. De overige zeven schepen werden vervroegd uit dienst gesteld. Tenminste 10 VLS-schepen hadden een 21-cells RIM-116 Rolling Airframe Missile lanceerinstallatie aan stuurboordzijde. De David R. Ray (DD-971) testte het RAM systeem in de jaren 80, maar dat werd weer verwijderd na de tests. De Arthur W. Radford (DD-968) testte het Advanced Enclosed Mast/Sensor systeem wat hielp bij het mastontwerp van de San Antonio-klasse amfibische transportschepen. De Merrill (DD-976) diende als testplatform van de Navy voor de Tomahawk kruisraketprogramma, waarbij het gepantserde installaties kreeg om Tomahawks te lanceren.

De schepen van de Spruance-klasse vuurden 112 Tomahawks af op landdoelen tijdens Operatie Desert Storm.

Ondanks het uiteindelijke succes van de schepen, werden ze toch al na 20 jaar uit dienst gesteld om plaats te maken voor de veel modernere, met het Aegis Combat System en met de geavanceerde SPY-1D radar uitgeruste Arleigh Burke-destroyers, waarvan er inmiddels al 62 in dienst zijn van de 75 stuks tot nu toe gepland. Het laatste schip van de Spruance-klasse in actieve dienst, de USS Cushing (DD-985), werd uit dienst gesteld op 21 September 2005. Ze werd toen aangeboden aan de Pakistaanse Marine.

Het merendeel van de klasse eindigde haar loopbaan als doelen, waarbij de schepen opzettelijk tot zinken werden gebracht tijdens oefeningen (de zgn. “Sinkex”-oefeningen).

image 2015 04 05i

 

De Kit.

De Dragon kit op schaal 1/350 van de Spruance-klasse dateert zeker uit de 80 ‘er jaren, toen Dragon nog niet die grote speler was op de plastic modelbouwmarkt en zeker ook niet de kwaliteit had waar het nu om bekend staat.

dragon spruance

Dragon volgde het voorbeeld van Tamiya, dat met de Bismarck en Yamato-kits het startsein had gegeven voor oorlogsschepen in de schaal 1/350, en nam dus ook een belangrijke stap in de ontwikkeling van deze schaal. Vrijwel alle varianten verschenen op het toneel, tot en met de Arthur W. Radford (DD-968) met de Advanced Enclosed Mast en de Cushing (DD-985), de laatste in dienst. Samen met de Elliot (DD-967) vormt dit laatste schip het onderwerp van dit artikel. Tevens vormde de kit, zoals in de echte wereld, de basis voor de bijzonder succesvolle Ticonderoga-klasse kruisers en de Kidd-klasse destroyers.

Ik wilde eigenlijk drie schepen in verschillende stadia van de ontwikkeling bouwen: de Merrill nog met de originele ASROC-installatie, de Elliot ná het aanbrengen van het VLS-systeem op de boeg, maar nog met de originele smalle hangar, en de Cushing met bredere hangar en met de RIM-116 Rolling Airframe Missile lanceerinstallatie aan de stuurboordzijde achter. Zoals het wel vaker gaat met vlootplannen, werd dat niet helemaal bewaarheid. Ik beschikte pas veel later over de originele kit (de Ingersoll), waaruit de Merrill gebouwd kon worden: die houden jullie dus nog tegoed….Ik kon echter wel de Elliot en de Cushing afbouwen.

image 2015 04 05b

image 2015 04 05c

image 2015 04 05d

 

Romp en bovenbouw.

Zoals gezegd, de Dragon-kit is ruim 30 jaar oud, toen de moderne slide-mold techniek nog niet bestond. De romp bestaat uit twee helften, die niet op de waterlijn zijn gescheiden, maar overlangs. Met de verbindingsstukken zou het lijmen van die lange (50 cm.) romphelften op zich geen probleem moeten zijn, maar bij beide kits (en ook bij de Merrill) waren de helften zo krom als een hoepel, en de verbindingsstukken verergerden eigenlijk het probleem. E.e.a. kan worden opgelost door de hoofd-en achterdekken (E13, C33 en C23) ook al aan te brengen. Ook gebruik ik geen normale plastic-lijm, maar ontvetter van een merk dat ruikt als een bizon. Dat spul lost plastic op en lijmt dus ook prima, maar het grote voordeel is dat het zo dun is als water. Je kunt het dus met een kwastje opbrengen in de kieren, waarmee je dus gebruik maakt van de capillaire werking. Omdat het ook supersnel droogt, zijn knijpers enzo niet nodig. Even drukken met de vingers is voldoende. Evengoed pasten de dekken pas na afschuren en daarna wat opvullen.

Het is verstandig de bovenbouw los op te bouwen, ook al vanwege de grote lengte. Nu bestaat die bovenbouw uit 13 onderdelen, die min of meer gelijktijdig samen moeten komen, én haaks op elkaar moeten staan. 4 van die onderdelen zijn de tussendekken en het landingsdek, waarmee ook al rekening gehouden moet worden. Ik kreeg de bovenbouw met wat zuchten en steunen in elkaar, maar de eerder genoemde lijmtechniek kwam goed van pas bij het aan het hoofddek vastlijmen van de hele constructie. Ook hier waren vooral de zijpanelen E1 en F1 namelijk behoorlijk krom.
De brugzijpanelen K3 en K2 moeten overvloeien in de romp, maar dat is bij de kit ook al niet zo. Het is het beste om deze enigszins te “spreiden”, want opvullen is onmogelijk. Wel moeten dan de tussendekken passend worden gmaakt. De uitstekende delen van de dekken E4, E2, F8 en F21 worden gesteund naar het hoofddek. Die vele en behoorlijk zichtbare steunen heb ik van stukjes plastic “tube”gemaakt.

Nu ik de romp en bovenbouw klaar had, besloot ik al in dit stadium de railing op het hoofddek en de tussendekken aan te brengen. Ik gebruik altijd de fantastische set 350-12 “Modern USN Warship” van Gold Medal Models. Het voordeel van vroegtijdig railing opbrengen is dat je ze kan meespuiten. Het nadeel is dat je daarna verdraaide voorzichtig moet zijn met afplakwerk voor het spuiten en het verder bouwen van de kit. Gelukkig is het materiaal van de GMM-sets nogal vergevingsgezind: je kunt het weer terugbuigen zonder dat het direct breekt of als een bal koperdraad in je vingers eindigd.

image 2015 04 05l

Met de romp en de bovenbouw eenmaal in elkaar werd het geheel eerst gespoten in Tamiya “Dark Ghost Gray” (AS-25) en het hangardek in “Gunship Gray” (TS-48). De dekken zijn geschilderd met Xtracolor FS16118, “Gunship Gray”. De loopdekken van Amerikaanse schepen zijn altijd wat lichter dan de vliegdekken, die in het echt voorzien zijn van een ruw, teerachtig, anti-slip materiaal. Als je daar over je eigen kromme benen struikelt terwijl je een korte broek aanhebt, liggen je knieën open (spreek uit eigen ervaring).

image 2015 04 05k

 

Afbouw.

De rest van het model bestaat uit het bouwen van de bewapening, de schoorstenen, wat kleinere dekhuizen, de sloepen én de masten. Die masten bestaan uit een ingewikkeld netwerk van buizen en zijn zeer prominent aanwezig. Ook hier blijkt weer de leeftijd van de kit: de masten bestaan elk uit twee helften waar tegelijkertijd de dwarsverbindingen in moeten worden geplakt. Het geheel moet ook recht staan om na het plaatsen de indruk van een slecht in elkaar gezette carnavalswagen te vermijden. Weer veel zuchten en steunen. O, ja, die gaatjes in het dek waarin de masten geacht worden te staan hoef je niet te openen: die corresponderen niet met de masten….Nadat ik ervoor gezorgd had, dat de masten goed in elkaar zaten, werd ook hier railing op de platforms aangebracht. De Cushing-kit (de laatste van de klasse, de op de markt verscheen) is overigens voorzien van een goed uitziende railingset. Ik heb echter de GMM-set voor beide schepen gebruikt. Dezelfde set leverde ook de AN/SPS-40 air search radar, windvanen en andere kleinere onderdelen die de mast sieren. De masten werden met superlijm op het dek geplaatst.  

De schoorstenen in de kit van de Cushing (die aan het begin van de 21ste eeuw op de markt kwam en een aantal verbeteringen heeft) zijn uitgevoerd in mooi, gedraaid metaal, die er veel beter uitzien dan de originele plastic schoorstenen.

image 2015 04 05a

De sloepen zijn geen reddingsboten, maar boten om stafpersoneel van en naar wal te brengen. Het reddingsmateriaal bestaat uit opblaasbare vlotten, die in “liferaft canisters” worden meegevoerd, die overal op het schip zijn aangebracht. De sloepen uit de kit heb ik vervangen door die uit een kunsthars set van Veteran Model: hier zit een fijn, klein exemplaar van de “captain’s barge” (een tamelijk luxe type motorjacht met teakhouten dekken en verschroomde railing) in, terwijl de zgn. “whaleboat” is vervangen door een Rigid Hull Inflatable Boat (RHIB), zoals onze marine die ook gebruikt.image 2015 04 05j

De bewapening van de Cushing en de Elliot is in principe gelijk, maar de Cushing kreeg een RIM-116 Rolling Airframe Missile lanceerinstallatie aan de stuurboordzijde op het achterschip. Tevens is de bakboordinstallatie van het Phalanx Close-In Weapons System (CIWS) op een apart platform aangebracht. Op de Cushing bracht ik ook twee Mk44 Bushmaster 30 mm “chain guns” in de midscheeps aan. Deze kanons zijn sinds enkele jaren op alle Amerikaanse oorlogsschepen aanwezig en komen uit een kunsthars set van Veteran Model. Bij beide kits ontbreken er wat kleine platformen aan bak-en stuurboord voor de eerder genoemde “liferaft canisters”, dus een beetje scratchbuilden met Evergreen is nodig.

De betere onderdelen van de kit zijn de helicopters, de SH-60B Seahawk. Die zien er goed uit en die heb ik ook gebruikt, al heb ik het staartstuk afgezaagd om het in opgevouwen toestand te brengen, en heb ik de dikke plastic rotors door de foto-ets rotors uit de eerde vermelde GMM-set vervangen.

image 2015 04 05f

image 2015 04 05g

 

Conclusie.

Al eerder gezegd, de kit is gedateerd, de pasnauwkeurigheid is niet geweldig (en soms zelfs slecht), maar feit is wel, dat dit nog steeds de enige Spruance is in 1/350. Een merk dat Mini-hobby heette, heeft een zo mogelijk nog slechtere kloon op de markt gebracht. Hetzelfde geldt voor de Kidd-kit en de Ticonderoga-kit die, net zoals in het echt, van de Spruance-kit zijn afgeleid. Aan de andere kant, de basis is goed, met geduld, volharding en wat TLC (Tender Loving Care), gebruik makend van foto-ets railing en radars en wat kunsthars toevoegingen, kan er een goed uitziend model van deze onderschatte en ondergewaardeerde, maar belangrijke klasse moderne destroyers gebouwd worden.

Auteur: Walter Sonderman

image 2015 04 05h

 

Dit artikel werd gepubliceerd april 2015 op deze website